JE EIGEN FEESTJE VERPESTEN?

‘Zit je al op de bergtop? En hoe bevalt het daar?’

We liggen op een luie stoel aan een fijn zwembad, dus veel te klimmen valt er niet. Toch begrijp ik de vraag van mijn echtgenoot meteen.

Wanneer ik op de toppen van geluk bivakkeer, kan de angst me namelijk zomaar om het hart slaan

Dan raak ik bevangen door het idee dat ik keihard omlaag ga kukelen en me schrap moet zetten voor allerlei onheil: dat we uit een Franse haarspeldbocht vliegen, dat onze kinderen al duikend tegen de bodem van het zwembad knallen, dat we verstikt raken in een diepe grot, en nog meer van dat ellendigs.

En dat is niet zo leuk wanneer je op een paradijselijke plek aan het vakantievieren bent, zoals nu. Sterker nog: het is gewoon een stom staaltje van ‘je feestje verpesten’. En dat doe ik dan ook nog eens zelf

De kinderen zijn in hun sas, wij zijn in onze sas, we nemen gas terug, de rosé smaakt goed, onze omgeving is tiptop en werk/familie/vrienden kunnen even zonder ons.

Alle seinen staan op groen om schaamteloos te genieten. Dus: wat is mijn probleem?

Nou ja, dat dus. Die irritante mind-fuck – als ik het zo boud mag noemen – die zegt dat ik al dat fijns zomaar verliezen kan.

En voor die reflex zijn natuurlijk allerhande psychologische verklaringen te vinden, die ik – ijverig als ik ben – heus heb onderzocht. Op internet, bijvoorbeeld, wordt mijn angstkramp ook wel ‘gelukspijn’ genoemd, een typische welvaartsaandoening. Als je in zulke weelde leeft dat je niet hoeft te kniezen over wel/niet eten, wel/niet veiligheid, wel/niet onderdak, dan ga je je dat lijden vanzelf wel inbeelden.

Maar ik geloof niet dat het de westerse luxe is, die mij voorspoed doet wantrouwen. Wat mij parten speelt – zeker op momenten dat ik tot rust kom – is de knagende gedachte: ben ik dit alles wel waard?

En dat is helaas een erfenis die ik met mij meedraag. Genoeg verlies en verdriet in mijn familie waardoor ik al jong heb ontdekt hoe kwetsbaar het leven is.  

Mijn reactie daarop is lange tijd buffelen geweest

Hard mijn best doen, stug bezig blijven. Want dan verdiende ik het tenminste om gelukkig te zijn.

Door schade en schande, veel te oefenen in vertrouwen en overgave en door lieve mensen om mij heen, mag ik van mezelf tegenwoordig een tandje lager. Ook ik mag luieren en sprankelen, zelfs als ik er niets nuttigs voor heb gedaan. En schiet ik dan toch nog in een kramp, dan weet ik dat dat bij mij hoort en kan ik er (vaak) om lachen.

Dat doe ik ook deze vakantie. Tot ik tegen het einde een knobbel in mijn borst ontdek.

Ik voel en ik voel en ik lach niet meer

In paniek bel ik de huisarts, die voor meteen na thuiskomst een afspraak inplant.

Met deze wetenschap blijven we nog drie dagen in vakantiesfeer. En het gekke is: nu lukt het me aardig om de rampscenario’s uit te bannen. En om vrijuit te genieten – van ons, van nu, van alles wat mijn leven zo mooi maakt. Meer dan ooit sta ik op ontvangen.

Maar wat is de opluchting groot als ziekenhuisonderzoek uitwijst dat het om een cyste gaat. Ik huil van geluk en neem me voor om alleen nog maar voluit het leven te vieren.

Of ik het nu verdien of niet.

 

Tekst en foto: Teus Lebbing, A brand new story